Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3379

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708354/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juli 2004 heeft de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) het verzoek van [appellanten] om vergoeding van planschade afgewezen.


Uitspraak

200708354/1. Datum uitspraak: 5 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 06-10930 van de rechtbank Haarlem van 22 oktober 2007 in het geding tussen: [appellanten] en de raad van de gemeente Zaanstad. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juli 2004 heeft de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) het verzoek van [appellanten] om vergoeding van planschade afgewezen. Bij besluit van 7 september 2006 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 oktober 2007, verzonden op 23 oktober 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007, hoger beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. T.J. Smittenaar- van der Geer, werkzaam bij Servicebureau Planschaderecht B.V., en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Marinus, ambtenaar in dienst van de gemeente Zaanstad, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.1.1. [appellanten] zijn sinds 1989 eigenaren van de woning aan de [locatie] te [plaats]. Zij hebben verzocht om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van hun woning, die zij stellen te lijden als gevolg van het bestemmingsplan "Houtwerf-west", vastgesteld door de raad op 13 november 1997, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 15 juni 1998 en onherroepelijk geworden op 8 mei 2000, dat aan de gronden aan de westzijde van hun woning de bestemming "Woondoeleinden" geeft. 2.1.2. Op deze gronden, waarop inmiddels woningbouw is gerealiseerd, gold voorheen het bestemmingsplan "Hoofdzaak gemeente Zaandam", zoals vastgesteld door de raad op 25 maart 1930. Dit bestemmingsplan gaf aan de gronden de bestemming "Gebied bestemd voor landelijke doeleinden". 2.1.3. Niet in geschil is dat [appellanten] door de bestemmingsplanwijziging in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren en dientengevolge schade lijden. In geschil is uitsluitend of de door de planwijziging ontstane schade ten laste van [appellanten] dient te blijven omdat de nadelige planwijziging voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van hun woning. 2.1.4. Of sprake is van een dergelijke voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. 2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woningbouw ten tijde van de aankoop van hun woning in 1989 voorzienbaar was. Zij wijzen erop dat in het Streekplan voor het Amsterdam-noordzeekanaalgebied van 22 januari 1987 staat vermeld dat de uitbreidingslocatie Houtveld 500 woningen zal behelzen terwijl dit aantal ten tijde van de aankoop van hun woning reeds was bereikt, zodat de bouw van woonwijk Houtwerf-west, dat in het gebied Houtveld ligt, niet voorzienbaar was. Voorts wijzen [appellanten] erop dat zij ten tijde van de aankoop van hun woning over informatie beschikten dat op de betreffende gronden een bedrijventerrein zou worden gerealiseerd, hetgeen volgens hun minder nadelige gevolgen met zich zou meebrengen dan de realisatie van woningbouw. 2.2.1. In het Streekplan voor het Amsterdam-noordzeekanaalgebied, vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland op 22 januari 1987 (hierna: het Streekplan) staat, voor zover thans van belang, vermeld dat Zaanstad kan beschikken over enkele grotere uitbreidingslocaties volgens het vigerend beleid en over vele kleine capaciteiten binnen de bebouwde kom. Tot de capaciteit van 8.250 woningen per 1 januari 1985 behoren de uitbreiding van Rooswijk (circa 1.300 woningen), Willis (ruim 500 woningen), Westwatering (2.850 woningen) en Houtveld (500 woningen). In het gebied Westwatering is de woningbouw gestart. Het gebied sluit aan op het centrumgebied Houtveld, dat in het westelijk deel ook woningen zal bevatten. Op de kaart behorend bij het Streekplan worden de gronden waarop thans de woonwijk Houtwerf-West is gerealiseerd aangeduid met "Woonfunctie, toekomstig nog te realiseren". 2.2.2. De raad heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat [appellanten] de nadelige planwijziging bij de aankoop van hun woning in 1989 hadden kunnen voorzien. Hetgeen in het Streekplan met betrekking tot de capaciteit van woningen op uitbreidingslocatie Houtveld staat vermeld ziet slechts op de capaciteit volgens vigerend beleid per 1 januari 1985 en laat onverlet dat Houtveld volgens het Streekplan in het westelijk deel ook woningen zal bevatten en dat de gronden waarop thans Houtwerf-west is gerealiseerd op de kaart worden aangeduid met "Woonfunctie, toekomstig nog te realiseren". Voorts kondigde ook de bij de Struktuurschets Zaanstad 1981, door de raad vastgesteld op 21 mei 1981, behorende kaart de nadelige planwijziging reeds aan, nu de gronden waarop thans Houtwerf-west is gerealiseerd daarop worden aangeduid met "eventuele bouwmogelijkheid". Hetgeen [appellanten] hebben betoogd met betrekking tot de ten tijde van de aankoop van de woning in hun bezit zijnde informatie over de komst van een bedrijventerrein, kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover [appellanten] bij de verkrijging van deze informatie zijn afgegaan op mededelingen van projectontwikkelaar Eurowoningen B.V. dient dit voor hun rekening te blijven. [appellanten] hebben niet onderkend dat het in de rede lag dat zij voorafgaand aan de aankoop van hun woning zelf bij de gemeente of de provincie de van de projectontwikkelaar verkregen informatie hadden geverifieerd en hadden geïnformeerd naar mogelijk nadelige planwijzigingen ter plaatse. Dit hebben zij nagelaten. Voor zover [appellanten] verwijzen naar een brief van het college aan projectontwikkelaar Eurowoningen B.V. van 16 mei 1988, waarin het college mededelingen heeft gedaan met betrekking tot de bestemming en de ontwikkeling van het gebied in Houtveld gelegen ten westen van Houtwerf, wordt overwogen dat niet is gebleken dat [appellanten] voorafgaand aan de aankoop van hun woning over deze brief beschikten. Overigens blijkt uit deze brief niet dat geen sprake zou kunnen zijn van een mogelijk nadelige planwijziging in de toekomst. De betogen falen. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008 344.